‘Doffe’ glans uit het verleden - zicht op Toren II

De ruïne van de verdedigingstoren II werd door de net afgesloten restauratie uit zijn Doornroosjeslaap gewekt. Ervaar hier zijn spannende verhaal.

Een van de meest opvallende gebouwen van de Neuenburg is zeker de sinds de 20e eeuw als ‘Dicker Wilhelm’ benoemde ronde toren in het oostelijke deel van de burcht, een herkenningsteken van de gehele regio. Buiten de hoofdelijke burcht, blijkbaar heeft deze genoeg aan zichzelf, ruist sinds zijn oprichting in de tweede helft van de 12e eeuw de tijd ook voorbij. En zo roerend was ook zijn structurele historische ontwikkeling. Aan de ene kant wordt hiermee de structurele verandering bedoeld: Zo heeft hij bijvoorbeeld in 1550 de oorspronkelijk met leisteen bedekte torenkoepel gekregen. Aan de andere kant omvat het ook de algemene structurele historische context, waarin hij zich bevindt.

De tegenwoordig nog existente burchten en kastelen waren steeds onderworpen aan veranderingen. Zo worden hierin steeds veel dingen uit het verleden zichtbaar en niet alleen die uit de tijd van de oprichting. Onder invloed van de representatieve eisen van hun eigenaars, de maatschappelijke gewoontes, mode en de economische omstandigheden - en afhankelijk van de betreffende menselijke leefomstandigheden - veranderde een dusdanig bouwwerk van tijd tot tijd. Op deze manier werd ook de Neuenburg, niettemin van oorsprong een hoogmiddeleeuws, romaans bouwwerk, sterk gevormd door de volgende stijltijdperken als gotiek, renaissance en barok.

Maar reeds sinds de oprichting omstreeks 1090 door Lodewijk de Springer tot aan het einde van het romaanse tijdperk - die ongeveer eindigt door het uitsterven van zijn geslacht, de Ludovingen, tegen het midden van de 13e eeuw - werd er op de Neuenburg omgebouwd, afgegraven, herbouwd en vergroot. Wie zich met de hoogmiddeleeuwse bouwfasen van de Neuenburg bezighoudt, zal snel constateren dat de ‘Dicker Wilhelm’ hier uiteindelijk ook maar een van in totaal 3 ronde torens resp. Bergfrieden is - daarom ook Bergfried III genoemd - en in tegenstelling tot zijn naam daarvan ook nog eens de smalste is. Hier moet echter worden opgemerkt dat deze drie torens niet tegelijkertijd existeerden.

 

Met een ronde toren, de Bergfried I, in de hoofdelijke burcht is alles begonnen. Deze stond naast de huidige dubbele kapel. Of deze toren reeds sinds zijn oprichting omstreeks 1100 als Bergfried en dus als verdedigingstoren of aanvankelijk als woontoren dienst heeft gedaan, is niet duidelijk. Maar sinds er op een later tijdstip aan een 2,60 m sterke muur een muurring aan de buitenkant met een breedte van 2,15 m werd toegevoegd, nam deze toren de eerstgenoemde functie over. Met een totale doorsnee van 17,10 m behoorde hij tot de grootste vertegenwoordigers van deze soort. Mogelijkerwijze was hij 25 tot 30 m hoog. Ook al had de ‘Dicker Wilhelm’ met oorspronkelijk minstens 23 m een aanzienlijke hoogte en deed hij hierdoor misschien niet onder aan Bergfried I, is hij met zijn 2,85 m sterke muren en een doorsnee van 14 m toch de verliezer.
Tegenwoordig is het grondplan van de muren van de eerste ronde toren op de Neuenburg door middel van een passende bestrating te zien, die pas in 1937 door bouwwerkzaamheden toevallig werd ontdekt.

Naast deze twee existeerde er echter nog een andere ronde toren, die Bergfried II wordt genoemd. Deze stond pal achter de oostelijke wal van de voorburcht. Betreedt de bezoeker vandaag de voorburcht door de barokke oostelijke poort van 1719, ziet hij aan de linkerkant dadelijk de rest van een voormalig machtige verdedigingstoren, die echter - zeker ten onrechte - in de schaduw staat van de ‘Dicker Wilhelm’.

 

Met 15,20 m ligt hij gezien zijn doorsnee tussen de twee andere ronde torens. De dikte van zijn muur bedraagt opmerkelijke 4,40 m. Ook indrukwekkend is zijn vermoedelijke voormalige hoogte van 30 tot 35 m. Deze ronde toren die net als de ‘Dicker Wilhelm’ eeuwen later ook gesierd was met een torenkoepel uit leisteen, werd in 1662 door een blikseminslag getroffen, waarna hij tenslotte werd afgebouwd. Het muurwerk werd later gebruikt bij de uitbreiding van de grote bron op het voorplein van de centrale burcht.

Het bijzondere aan deze ca. 4 m hoge resterende ‘stomp’ zijn vier grote ‘hoeksporen’, die hem op een diagonale manier omgeven. Daardoor heeft de Bergfried II in Duitsland een uniek kenmerk. En zelfs in Europa kan enkel de Campanile van Sant’Apollinare in Classe in de buurt van Ravenna hiermee worden vergeleken, zonder dat er een directe verbinding zou zijn. Het doel van deze ‘hoektenen’ kan zeker niet in een verdedigingsfunctie worden gezien, maar in een representatieve eis van de Thüringer landgraaf, die door deze buitengewone vormgeving erkenning zou vinden.

De ‘hoeksporen’, die de behoefte van de representatie aankondigen, vestigen de aandacht in dit verband ook op zijn rol als centrale getuige voor de belangrijke ontwikkeling van de Neuenburg en zijn Ludovingische heren in de hoge middeleeuwen. Tegen deze achtergrond is het met name van belang, het bewaard gebleven gedeelte van de voormalige verdedigingstoren weer in het zicht van de beschouwer te krijgen, deze aldus in ‘scene’ te zetten en weliswaar in een dusdanige scene, die gaat over het ontstaan en de betreffende achtergronden daarvan.

Dienovereenkomstig is het feit erg heugelijk dat hij minstens al in de focus van het huidige bouwgebeuren staat, wat wordt geopenbaard in een reeds in oktober 2019 begonnen omvangrijke en grondige sanering.

Bij deze sanering ging het erom het voortdurend indringende vocht van het muurwerk tegen te gaan en het ruïneuze karakter van de verdedigingstoren in de zin van de monumentenzorg verregaand te behouden. Daarom werden er alleen gedeeltelijk dingen afgebroken en foutieve plekken aan de ‘hoeksporen’ en aan het resterende muurwerk toegevoegd. Ook waren er voorzorgsmaatregelen aan het oppervlak nodig om hem zo goed mogelijk tegen invloeden van het weer als regen en ijs te beschermen. Daarom werd het metselwerk opnieuw gevoegd en is de daarin ontstane waterophoping opgevuld of voorzien van specie. Scheuren in het van hoogwaardig hardsteen voorziene buitenmetselwerk zijn dicht gemaakt. Het groene dak werd vernieuwd om regenwater en vocht optimaal te kunnen opnemen resp. de binnenruimte dicht te kunnen maken. Bovendien werd de verdedigingstoren voorzien van een waterafloopsysteem. Als u weet dat de binnenkant van de ronde toren eerst moest worden bevrijd van een flinke opvulling, die als een spons hoeveelheden water opzoog, wordt het ook duidelijk, hoe nodig dit is.


À propos waterhoeveelheden: In het begin van de jaren 1870, in de tijd van de Neuenburg als Pruisisch domein en het daarmee verbonden gebruik voor landbouw en veeteelt, legde de toenmalige pachter in de stomp van de verdedigingstoren een waterbassin aan. Dit tegen het eerdere advies in van een paar jaar daarvoor, het binnenste deel van de ruïne als aardappelkelder te gebruiken. Het in 1870 gebouwde gemaal in Freyburg verzorgde de nieuw gemaakte cisterne met water van de Unstrut, dat via ijzeren buizen naar de berg van het kasteel werd gedrukt en aan de behoefte van water voor het eerst werd voldaan - een opmerkelijke technische prestatie! De resulterende massa puin rond de overblijfselen van de verdedigingstoren zorgde er echter voor dat de structurele kenmerken ervan verdwenen. Pas toen het puin in 1994 als onderdeel van een internationale studentenmissie werd verwijderd, kwamen Bergfried II en zijn letterlijk "begraven" betekenis weer volledig in de focus van de wetenschappelijke belangstelling.


Het ontstaan van Bergfried II staat, evenals dat van de ‘Dicker Wilhelm’ in verband met de oprichting van de enorme voorburcht vanaf het derde kwart van de 12e eeuw, waardoor de eerste verdedigingstoren overbodig was geworden. Om die reden werd hij vanwege het bouwen van de dubbele kapel omstreeks 1170/75 afgebroken.


Met de bouw van de voorburcht werd de Neuenburg de grootste vesting van de Thüringer landgraaf. Want omstreeks 1100 oriënteerde het beleid van de Ludovingen zich steeds meer op het oosten, wat ook zorgde voor een verschuiving van de hoofdmacht van West-Thüringen met Wartburg en Schauenburg naar het oosten, in de directe omgeving van de Mark Meissen. Dit bevorderde op zijn beurt de positie van de Neuenburg en daarmee de uitbreiding tot de grootste en ook een van de meest magnifieke residenties van de landgraven. Een dergelijke structurele ontwikkeling bood een uitgelezen kans om zijn toegenomen zelfvertrouwen, zijn aanspraak op macht en de daarbij behorende behoefte aan vertegenwoordiging te benadrukken.

Tegen deze achtergrond van politieke opkomst en de blik gericht op het oosten, moet zeker ook de oprichting van een enorme voorburcht op het plateau ten oosten van hoofdelijke burcht worden gezien, die plaatsvond in de tweede helft van de 12e eeuw. Met zijn twee imposante ronde torens, Bergfried II en Bergfried III (‘Dicker Wilhelm’) diende de voorburcht aan de niet door een berghelling beschermde kant enerzijds voor de optische tepronkstelling van de macht van de landgraaf, anderzijds echter ook, indien nodig, voor de praktische bescherming en verdediging. De voorburcht deed vanzelfsprekend ook dienst voor andere doeleinden - heel duidelijk van economische en logistieke aard. Hoe dit concreet werd omgezet en of er nog verdere oorzaken voor de omvang van de voorburcht waren, zal toekomstig historisch, het archief betreffend en bouwhistorisch onderzoek doorgronden.

In dit opzicht is de sanering van Bergfried II maar een volgende stap om de buitenste vestingmuur in wetenschappelijke, museale en publieke zin te 'herstellen', om zo recht te doen aan de centrale positie van de Neuenburg in het hoogmiddeleeuwse landschap van de Saale en Unstrut.

 

 

Aanbevelenswaardige literatuur over het thema:

Schmitt, Reinhard: Ein bemerkenswerter Bergfriedstumpf auf der Neuenburg bei Freyburg/Unstrut, in: Burgen und Schlösser in Sachsen-Anhalt. Mitteilungen der Landesgruppe Sachsen-Anhalt der Deutschen Burgenvereinigung e. V., 4 (1995), p. 35-50.

Glatzel, Kristine / Hellwig, Beate / Markwardt, Monika / Schmitt, Reinhard: Schloss Neuenburg in Freyburg/Unstrut (Saksen-Anhalt), Berlijn, München 2016.

Berbig, Roswitha: Schloss Neuenburg als preußische Domäne von 1815 bis 1945 in: novum castrum. Schriftenreeks van de vereniging Verein zur Rettung und Erhaltung der Neuenburg e. V., 4 (1995), p. 5-75.